Zolder 0000.0011

 

Literatuur

 

- Haslinghuis, E.J. & H. Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie. Leiden (Primavera Pers), 20014e druk/1e druk: 1953 [643 blz. ISBN 90.74310.77.X]. Hierin "Zolder": blz. 228, 528

- Zwiers L., Bouwkundig Woordenboek. Tweede deel: L-Z. Amsterdam (Van Holkema & Warendorf), z.j. [1920]. [613 blz. ISBN -]. Hierin: blz. 602 ("Zolder: In woonhuizen de kapverdieping; in pakhuizen alle verdiepingen, behalve die aan den beganen grond. Ook de overdekking van een vertrek, met name, wanneer deze geheel van hout is; veelal ook Zoldering genoemd (zie ald[aar])"; "Zolderruimte: De ruimte tusschen de zoldering en de dakbedekking wordt soms als bergplaats, dikwijls ook voor vertekken gebruikt. Enkele malen heeft zij hier te land geen bestemming. In Indië is het algemeen dat de zolderruimte niet voor vertekken wordt gebruikt; in dat geval komen er geen deur- of raamopeningen in voor; alleen is er dan in een of meer daaronder gelegen vertrekken door een luik in de zoldering gelegenheid om in de zolderruimte te komen voor het nazien van het dak, het rechtleggen of verwisselen van dakpannen enz. Het is in zoo'n geval gewenscht, door twee tegenover elkaar gelegen en met ijzergaas afgesloten openingen voor ventilatie te zorgen" - dit zijn de relevante teksten volledig)

- Eggen, Coen, Vakwerkbouw in Limburg. Weert (M & P), 1989. [119 blz. ISBN 90.6486.064.5]. Hierin "Zadeldak, wolfeind en nokvorst. Wat er verder over het dak te vertellen valt": blz. 50-54

- Kipp, A.F.E., De immuniteit van St. Marie. De evolutie van een stadsbeeld (Doctoraalscriptie hoofdvak 'geschiedenis van de bouwkunst'). Utrecht, typoscript, (oorspronkelijk) mei 1974. [175 blz.(typoscript-versie 1980, Werkgroep Herstel Leefbaarheid). ISBN -]. Hierin onder meer: blz. 61-62 (Hoofdstuk "16e eeuw". Uit de inventarislijsten kunnen de namen van de vertrekken in de claustrale huizen afgeleid worden:
"Behalve de zaal (waarin soms een hangkamer) worden genoemd: voor-, middel- en aftercamers, opcamers en neercamers, en vaak als toevoegsels vertreck-camerkens. Voorts keuken, eedtzaalken, studoor, slaapkamer (overigens vindt men in vele kamers koetsen en slaepkisten vermeld), en zelfs bathstove. In bijzondere gevallen vindt men ook wel eens een overwulffde camer of een sterrencamer in den toorn, en bij uitzondering een capelle.
Zolders en kelders hebben vaak allerlei specifieke functies (bijvoorbeeld coorn-, cleer-, duyve-, resp. wijn-, keuke-).
Buitenshuis vindt men dan nog bijgebouwen als somerhuys, somerkueckengen, washuysken, bak-, brau- en turffhuys, hoender- en conijne- cauwen, stallen en schuren.
De meeste huizen hebben een plaetse, die voor, achter of ingebouwd kan liggen. In het algemeen hebben de huizen een voorhoff en een afterhoff, waar men moestuin en bleyckvelt vinden kan, maar ook testeblommen.").

 

 engels

- Pevsner's Architectural Glossary. New Haven & London (Yale University Press), 2016 2e druk/(1e druk: 2010). [144 blz. ISBN 978.0.300.22368.2]. Hierin blz. 30 ("Attic").

- Ware, Dora & Betty Beatty, A short Dictionary of Architecture. London (George Allen & Unwin Ltd), 1953 3e druk/(1e druk: 1944). [138 blz. ISBN -]. Hierin blz. 7 ("Attic. A room build within the sloping roof of a house" - dit is de volledige tekst).